|
VoorwoordVII
In september 1925 kwam mij voor het eerst een exemplaar in handen van het door J. A. Feith, C. H. van Rhijn, Jb. Vinhuizen en G. A. Wumkes uitgegeven werk: Grafschriften in Stad en Lande, dat in 1910 te Groningen bij J. B. Wolters was verschenen.
Jarenlange omgang met dit mij fascinerende boek deed de wens ontstaan een nieuwe bewerking te mogen verzorgen, die ook het gebied buiten het erf van de hervormde kerk zou omvatten. De gelegenheid hiertoe opende zich eerst in 1942, tijdens de tweede wereldoorlog, toen het rijksarchief in Groningen ten gevolge van kolenschaarste aanvankelijk enige dagen per week en vervolgens geheel werd gesloten. Dientengevolge schoot er voor mij als archiefambtenaar met een zeer beperkte dagtaak wel tijd over om er bij gunstig weer op uit te trekken. In deze benarde tijden waren tal van dorpen per fiets, per autobus en te voet nog wel bereikbaar. Na de beëindiging van de oorlog werd de archiefdienst direct weer in normale banen geleid, doch de mogelijkheid de aangevangen werkzaamheden voort te zetten bleef bestaan. Mijn normale dagtaak werd met een avonddienst verzwaard, zodat er in de zomer tijd ter beschikking kon komen voor het reizen door de provincie. Na het invoeren van de vijfdaagse werkweek behoorde tijdgebrek sedert 1 mei 1961 tot het verleden. Met het bezoek aan enige juist gerestaureerde kerken kon de inventarisatiearbeid in december 1973 als voltooid worden beschouwd. Daarna werden de restauratiewerkzaamheden aandachtig in het oog gehouden. Het behandelen van het verzamelde materiaal en het annoteren daarvan vroeg nog vele jaren gestage arbeid.
Sedert 1945 was de heer B. W. Siemens zo vriendelijk mij per auto langs de hervormde kerken te rijden. Op deze tochten werd een groot aantal grafzerken binnen de grenzen van het betamelijke met schop en bezem van aarde, vuil en begroeiing ontdaan. Deze even gezellige als doeltreffende hulp is voor het verloop van de werkzaamheden van doorslaggevende betekenis geweest.
Na de voltooiing van de rondgang werd allerwegen een aanvang gemaakt met de restauratie en het onderhoud van zoveel kerken en kerkhoven, dat de verkregen resultaten als verouderd moesten worden beschouwd. Overal kwamen nieuwe gegevens tevoorschijn. Het was in 1959 dan ook dringend vereist de voortzetting van de werkzaamheden in overweging te nemen.
Er diende te worden geïnformeerd naar het lot van de in 1943 door de VIII vijand weggevoerde torenklokken, die na de bevrijding deels weer waren teruggekomen. Het dikwijls lastig te bereiken avondmaalszilver moest nog worden opgezocht. Ook bleek, dat tal van moeilijk ontcijferbare grafschiften bij een tegenovergestelde zonnestand soms beter waren te lezen. Buitendien moest worden uitgekeken naar objecten, afgedwaald in particulier bezit. Aan de teksten, wapens en huismerken buiten de hervormde kerk was toen nog geen aandacht besteed. Het werd duidelijk, dat aan een nieuwe rondgang niet meer viel te ontkomen.
Het in deze jaren opgang makend rijwiel-met-hulpmotor heeft het reizen en trekken mogelijk gemaakt. Toen de werkzaamheden in 1969 voorlopig voltooid waren, wees de teller van mijn trouwe, nimmer haperende Solex 6312 kilometer aan. Een aantal autobezitters was daarnaast zo vriendelijk mijn taak te verlichten door het organiseren van tochten langs van Groningen uit moeilijk bereikbare plaatsen bij de Dollard en in Westerwolde. Met de heren G. A. Brongers, R. Georgius en ir. P. Th. E. de Klerck mocht ik dergelijke reizen maken. Enige ritten met mevrouw H. Onnes-De Groot langs juist gerestaureerde kerken besloten de werkzaamheden in 1974.
Natuurlijk was deze arbeid niet uitvoerbaar zonder de medewerking van de talrijke predikanten, kosters en sleutelbewaarders, die mij veelal welwillend doch soms ook argwanend toestonden urenlang tot dagenlang in de aan hun zorgen toevertrouwde gebouwen te verblijven. Veel medewerking werd ondervonden van architecten, uitvoerders en werknemers van restauratiewerken. In het bijzonder denk ik hier aan de heren architecten ir. A. Th. Dubbeling, ir. P. B. Offringa en P. L. de Vrieze met hun medewerkers.
De grootste moeilijkheden leverden de vele toen nog onbekende joodse begraafplaatsen op. Niemand wist waar ze lagen en de hebreeuwse teksten konden slechts door een enkeling worden begrepen. De bemiddeling van de permanente commissie tot de algemene zaken van het nederlands-israëlietisch kerkgenootschap te Amsterdam leidde er toe, dat mevrouw G. van Caspel-Dotan te Groningen bereid werd gevonden de ruim twintig zeer afgelegen begraafplaatsen te zoeken. Als eerste maakte zij transcripties en vertalingen van de daarvoor in aanmerking komende grafschriften. In latere jaren werd een bewerking van alle joodse grafzerken in de provincie Groningen ter hand genomen door het rijksarchief in Groningen en het semitistisch instituut der rijksuniversiteit aldaar.
Tal van belangstellenden toonden mij notities van verdwenen objecten. Ook signaleerden zij vele nieuwe vondsten. Deze werden zo mogelijk gecontroleerd. Met veel genegenheid en waardering gedenk ik in het bijzonder nu wijlen ds. I. Hamming, die met grote vriendelijkheid de werkzaamheden volgde en steeds mededeelde, wat zijn oplettend speuren had opgeleverd. De heer drs. H. G. de Olde gaf zich vooral veel moeite bij de restauratie van de kerken te Middelbert en Westeremden. Louter uit belangstelling heeft de heer H. J. Jansonius zich in latere jaren verdienstelijk gemaakt door op grote schaal op kerkhoven te gaan graven. Vrijwel alle door hem aan het licht gebrachte zerken moesten na het vervaardigen van een afschrift of tekening direct weer met aarde en zoden worden bedekt. Met zeerIX veel erkentelijkheid voor deze medewerking werden de mij op zo vriendelijke wijze ter beschikking gestelde notities overgenomen. De oogst van zijn zware arbeid bestond uit ruim tweehonderd nummers, die moesten worden tussen gevoegd, toen het handschrift reeds een zekere mate van voltooiing had bereikt. De inlichtingen bleven tot het laatste moment toevloeien. In de inmiddels reeds aangebrachte doorlopende nummering zijn de sporen van deze toevoegingen merkbaar. Een volledige vernummering was helaas niet meer uitvoerbaar.
Bij de uitwerking van het bijeengebrachte materiaal en ten behoeve van de annotatie ondervond ik de grootst mogelijke medewerking. De heer dr. W. J. Formsma was steeds bereid de moeilijkheden op te lossen, die aan het licht traden in latijnse teksten. De voorlichting van de heer drs. W. A. Hofman betrof in hoofdzaak het zilverwerk. De samenwerking met de heer J. H. Leopold bepaalde zich tot de voorwerpen in het groninger museum en tot de torenuurwerken. Van de heer drs. O. D. J. Roemeling mocht ik in hoofdzaak tal van gegevens inzake priesters en predikanten ontvangen.
De dames I. A. Vinhuizen en E. C. A. Vinhuizen te Middelstum stelden, mij geruime tijd ter beschikking de door haar oom, de heer Jb. Vinhuizen, nagelaten geschriften. Verhelderend werkte de kennis, die dank zij de welwillendheid van de heer dr. D. A. Wumkes werd verkregen uit de brieven, die zijn vader, dr. G. A. Wumkes van de heer Vinhuizen ontving over de totstandkoming van Grafschriften in Stad en Lande.
Tal van rijksarchivarissen en gemeentearchivarissen, directeuren van bibliotheken en musea, in binnen- en buitenland, doch natuurlijk die te Groningen het meest, waren met hun staf steeds weer bereid tot het beantwoorden van de vele vragen.
De zorgen voor de illustratie werden geheel weggenomen door de heer dr. R. Steensma, wetenschappelijk medewerker bij het instituut voor liturgiewetenschappen der rijksuniversiteit te Groningen. Het fraaie fotowerk van de heren A. Luttmer en J. J. Schurer getuigt daarvan. Alle opnamen werden door hen vervaardigd met uitzondering van de volgende nummers, die door de vriendelijke medewerking van belangstellende fotografen werden verkregen. Nr. 3826 werd gemaakt door de heren ds. H. C. Boer en ds. J. F. N. van Harrevelt; nr. 1516 door Fotobedrijf "Piet Boonstra"; 2285, 3604, 3665 en 4626 door de heer P. B. Kramer; 483 en 5145A door de heer J. H. Leopold; 4680 door mijzelf; 3182 door het Rijksarchief in Groningen. De nrs. 460, 2689, 2701, 4707 en 4708 werden ten geschenke ontvangen zonder vermelding van de naam van de fotograaf.
Ook denk ik met veel erkentelijkheid aan het hartelijke medeleven en de doortastendheid, waarmede dr. Steensma de laatste etappe van de werkzaamheden begeleidde; aan deze goede hulp is het te danken dat de publicatie op voorspoedige wijze tot stand kwam. Het in druk uitgeven van een voltooid handschrift is geen eenvoudige zaak! In het daartoe opgerichte werkcomité namen zitting de heren dr. W. J. Formsma, dr. G. Overdiep en dr. R. Steensma. Het comité van aanbeveling bestond uit mevrouw F. T. Clevering Meijer en de heren dr. J. Belonje, E. Berlinger, dr. D. P. R. A. Bouvy, prof.X dr. W. F. Dankbaar, ir. C. M. R. Davidson, dr. W. J. Formsma, drs. J. J. Hangelbroek, mr. E. H. Y. van Hees, ir. Th. P. E. de Klerck, D. Nanninga Mz., dr. G. Overdiep, mr. A. E. M. Ribberink, dr. A. T. Schuitema Meijer, B. W. Siemens, dr. R. Steensma, prof. dr. C. A. van Swigchem, jhr. mr. C. C. van Valkenburg, mr. J. H. de Vey Mestdagh.
Om het bijeengebrachte materiaal in druk te kunnen laten verschijnen, mochten practische overwegingen nimmer uit het oog worden verloren. Vanzelfsprekend was het beter geweest beschrijvingen van kunsthistorische en religieuze aard op te nemen. Een systematisch-alphabetische opsomming van wapenfiguren stond van het begin af op het programma. Ook een alphabetische vermelding van alle ambten, beroepen en functies was van belang geweest.
Van deze goede bedoelingen moest worden afgezien, omdat elke vermeerdering van de tekst het in druk verschijnen van het nu voor U liggende werk onmogelijk zou hebben gemaakt.
Deze uitgave kon alleen het licht zien dank zij de belangrijke financiële medewerking van de Nederlandse Organisatie voor Zuiver-Wetenschappelijk Onderzoek te 's-Gravenhage, de Stichting J. B. Scholtenfonds te Groningen, en het Roode- of Burgerweeshuis te Groningen. De Permanente Commissie tot de Algemene Zaken van het Nederlands-Israëlietisch Kerkgenootschap te Amsterdam nam voor haar rekening de kosten van de bewerking van de nrs. 4667-4712. Voor deze met milde hand verleende subsidies betuig ik graag mijn bijzonder hartelijke dank.
Alle genoemden en ook vele anderen breng ik hier zeer hartelijk dank voor hun van belangstelling getuigende medewerking.
Niet in de laatste plaats gaan mijn waarderende gedachten uit naar haar, zonder wier vele goede zorgen en liefdevol medeleven dit werk niet tot stand had kunnen komen. Aan haar wordt deze publicatie uit erkentelijkheid opgedragen.
Bilthoven, Huize het Oosten, 26 mei 1976.
A. Pathuis, oud-hoofdarchivist bij het rijksarchief in Groningen.
1Inleiding
I. Voorgeschiedenis
In 1839 opperde H. O. Feith sr. het plan uitgaven te verzorgen, waarin opschriften van torenklokken en van grafzerken in de provincie Groningen zouden worden gepubliceerd1. Zijn toen gedrukte studie over de luidklok te Stedum en de verkoop in 1830 van een partij oude grafzerken op het Martinikerkhof te Groningen2 zullen hieraan niet vreemd zijn geweest. Het blijkt echter nergens, dat hem de uitgaven van grafschriften, verschenen te Antwerpen in 1613, te Amsterdam in 1677 en in 1684, te Rotterdam in 1718 en te 's-Gravenhage in 1729, 1778-1781 bekend waren3.
De gedachte om grafschriften te registreren dook ook in 1839 tussen Eems en Lauwers niet voor het eerst op. De te Utrecht wonende Arnoldus Buchelius, eigenlijk Aernout van Buchell, 1565-1641, had er zich mee bezig gehouden4. De resultaten van zijn activiteiten te Groningen en elders bevinden zich in het rijksarchief in Friesland5 en in de bibliotheek der rijksuniversiteit te Utrecht6.
Wilhelm Conders van Helpen schreef in 1660 zijn Kort verhael7 dat sedert 1886 het "Nobiliarium van Coenders" wordt genoemd. Hierin zijn tal van aantekeningen van gebrandschilderd glas, rouwborden, grafzerken enz. uit groninger en uit ommelander kerken in regestvorm verwerkt.
Buitendien bestaat er een losbladig wapenboek, dat c.1708 werd afgesloten. In dit handschrift, waarvan de letter A verloren ging, werden door meerdere belangstellenden gegevens uit ommelander kerken bijeen gebracht. Het werd voor het rijksarchief in Groningen in 1888 aangekocht uit de nalatenschap van de verzamelaar J. G. S. Koning en in 1901 gecopieerd door J. W. Muller8.
2In 1864 werd te Leiden uitgegeven: K. J. F. C. Kneppelhout van Sterkenburg. De gedenkteekenen in de Pieterskerk te Leyden. In het zelfde jaar 1864 vroeg in ons gewest W. B. S. Boeles om mededeling van belangrijke opschriften op grafzerken en torenklokken in eigen omgeving 9. Ook nu behoeft deze vraag niet te zijn ontsproten aan een oorspronkenijke gedachte immers sedert het midden van de negentiende eeuw bestond er zowel in Europa als in andere werelddelen een levendige belangstelling voor het in druk vastleggen en toegankelijk maken van grafschriften. Van teksten op andere objecten wordt nog steeds niet gerept10. De door W. B. S. Boeles genoemde combinatie van grafstenen en klokken doet eerder vermoeden, dat hij het artikel van H. O. Feith sr. had gelezen.
II. Grafschriften in Stad en Lande en de daarbij aansluitende publicaties
In 1905 vroeg G. A. Wumkes, hervormd predikant te Zeerijp, aandacht voor het verzamelen van grafschriften in de provincie Groningen. Letterlijk schreef hij: "Mochten velen er hun aandacht aan schenken en de opschriften aanteekenen, zoodat weldra een volledig register kan worden opgemaakt van de oude inscriptie's in ons gewest, welke zulk een belangrijke bron zijn voor de locale geschiedenis"11.
Zelf had Wumkes reeds een begin gemaakt met dit werk, doch zijn verhuizing van Zeerijp naar Sneek in 1906 verhinderde hem hiermede voort te gaan. Zijn roepstem had echter gehoor gevonden bij Jb. Vinhuizen, wethouder der gemeente Middelstum, die onmiddellijk met veel enthousiasme aan de arbeid ging. Reeds in 1908 kwam hij gereed met de bewerking van de grafschriften in Hunsingo 12. Aan publicatie van deze gegevens werd nog niet gedacht. Van J. A. Feith, rijksarchivaris in Groningen, is vervolgens het plan het werk van Vinhuizen over de gehele provincie uit te strekken en in druk uit te geven. Hij trok er zelf mee op uit. C. H. van Rhijn, hoogleraar te Groningen, werd in 1908 eveneens tot medewerking bereid gevonden 13.
Feith had de einddatum willen stellen in 1811 bij de invoering van de burgerlijke stand. De auteurs kwamen tenslotte overeen de grafschriften op te nemen tot 1 januari 1828. Ten onrechte meende men toen nog, dat het begraven in kerken met ingang van deze datum was verboden 14. Aan het3 verlangen van Vinhuizen om ook de rouwborden te vermelden, werd geen gevolg gegeven.
Het terrein werd als volgt verdeeld: Feith zou Westerwolde, het Oldambt en het Westerkwartier 15 voor zijn rekening nemen. Van Rhijn kreeg de stad Groningen, het gericht van Selwerd en Sappemeer benevens een door Wumkes nog niet bewerkt gedeelte van Fivelgo toegewezen. Vinhuizen trok er op uit om zijn eigen werk in Hunsingo te verbeteren en om anderen te helpen, als zij geen tijd hadden het mooie weer te benutten. "Hij bracht het leeuwendeel aan en zelfs belangrijk meer dan dat" schreef Wumkes later in het levensbericht van Vinhuizen16.
Van de voorbereidende arbeid bleef alleen het concept van Vinhuizen bewaard. Hierin werd ook de ligging van de grafzerken ten opzichte van de kerken genoteerd. Uit dit concept werd door de auteur bij wijze van speels genoegen een afschrift gemaakt, waaraan op grond van de beschrijvingen weer tekeningen van de wapens werden toegevoegd. Deze missen daardoor veelal overeenkomst met het origineel 17.
Een onbekend gebleven schrijver stelde uit de bewerkingen van de vier auteurs de definitieve tekst op. Hij was niet geïnteresseerd, werkte slordig en veranderde op goed geluk namen en woorden. Wel vroeg hij aan predikanten en hoofden van scholen om nadere inlichtingen. Het eindresultaat is, dat de gedrukte tekst soms fout en het handschrift Vinhuizen goed is, doch ook het tegenovergestelde komt voor 18. Deze in de heraldiek niet geschoolde kracht stond voor de moeilijke taak wapenbeschrijvingen te moeten maken aan de hand van hem voorgelegde schetsen. Daardoor kwamen deze niet altijd even goed tot haar recht.
Had Vinhuizen bij alle wapenbeschrijvingen ook de helmtekens vermeld, slechts die uit een tiental plaatsen werden in de gedrukte tekst opgenomen. Dat betreft Appingedam, Eexta, Farmsum, Leens, Meeden, Scheemda, Stitswerd, Uitwierde, Ulrum en Wedde.
Reeds tijdens de voorbereidende arbeid uitte Vinhuizen zijn twijfel over de accuraatheid van zijn medewerkers. Zeer tot zijn grote en blijvende teleurstelling werd hem de gelegenheid onthouden nog verbeteringen aan te brengen.
Tijdens de bewerking noemden de auteurs hun voorgenomen publicatie het grafzerkenboek of het grafschriftenboek. Ondanks de andersluidende definitieve titel bleef de benaming Grafschriftenboek in het spraakgebruik gangbaar. De vier bewerkers zorgden op eigen risico voor een oplaag van 400 exemplaren 19. De enige recensie van dit in 1910 bij J. B. Wolters te4 Groningen verschenen boek werd aangetroffen in het bulletin van den nederlandschen oudheidkundigen bond 20.
Het was deze publicatie, die Groningen tot de eerste provincie in Nederland maakte, die beschikte over een volledige tekstuitgave van haar grafschriften tot 1828.
Direct na het verschijnen volgden in 1912 de door C. F. X. Smits en Sasse van Ysselt bewerkte teksten in de kathedrale Sint-Janskerk te 's-Hertogenbosch. In 1919 werd door P. C. Bloys van Treslong Prins een aanvang gemaakt met de bekende reeks genealogische en heraldische gedenkwaardigheden in en uit de kerken van tal van provincies. Dr. J. Belonje en vele anderen hebben de nog steeds niet voltooide serie belangrijk uitgebreid.
Elders in Europa is men reeds begonnen de tekstuitgaven te verbeteren en aan te vullen.
Ondertussen werd deze documentatiearbeid ook in de provincie Groningen aangevuld. Men heeft er nu de beschikking over de volgende werken:
- J. A. Feith, C. H. van Rhijn, Jb. Vinhuizen en G. A. Wumkes. Grafschriften in Stad en Lande. Groningen 1910. Met afbeeldingen 21.
- Jb. Vinhuizen en G. A. Wumkes. Het avondmaalszilver in de provincie Groningen. Sneek 1913. Met afbeeldingen 22.
- Adolf Pathuis. 'Wapenborden in de Ommelanden tusschen Eems en Lauwers [1568-1830]'. In: De nederlandsche leeuw. Maandblad van het koninklijk nederlandsch genootschap voor geslacht- en wapenkunde. Jaargang 1934, kolom 353-365. Jaargang 1935, kolom 14-21, 124,183-184 23.
- A. Pathuis en M. A. de Visser. Beredeneerde lijst van torenklokken in de provincie Groningen. Groningen 1945. Ook in: Verslag omtrent den toestand van het museum van oudheden voor de provincie en stad Groningen over 194324.
- G. N. Schutter. De groningse gilden. Groningen 1966. Met afbeeldingen. [Catalogus van het groninger museum].
- W. A. Hofman en J. H. Leopold. Groninger zilver. Groningen 1975. [Catalogus van het groninger museum].
III. Groninger gedenkwaardigheden
a. Algemeen
5De provincie Groningen bezit een rijke schat aan genealogische en heraldische gegevens, die ten gevolge van slijtage, verwaarlozing en vervreemding zienderogen slinkt. Dit waardevolle bezit moet vaak worden gezocht op moeilijk bereikbare plaatsen of in nauwelijks gekende schuilhoeken. Het enige doel van het bijeenbrengen en bewerken was dan ook dit door de druk te conserveren en voor het gebruik toegankelijk te maken.
Bewerkt werd het gebied van de tegenwoordige provincie Groningen met inbegrip van de voormalige generaliteitsvesting Leeroord, waarvan de hervormde kerk tot 1744 behoorde tot de classis Oldambt en Westerwolde.
Als einddatum werd aangenomen 29 maart 1814, de dag, waarop de souvereine vorst de eed aflegde op Nederland's eerste grondwet.
In het onderzoek werden betrokken alle gebouwen en bezittingen van wereldlijke en geestelijke besturen en hun ambtsdragers, anders gezegd: alle objecten, die niet als zuiver particulier kunnen worden aangemerkt. Een scherpe afbakening is niet steeds te geven. Hier en daar is zelfs ten behoeve van de gebruikers wel eens even de hand gelicht. Alleen die teksten werden opgenomen, die uit genealogisch en heraldisch oogmerk van nut kunnen zijn.
Van de behandelde stof moesten vanwege hun overgrote aantal wel worden uitgezonderd munten, gedenkpenningen, portretten, zegelstempels en afdrukken daarvan. Enkele afwijkingen van deze regel komen voor. Overheidsstempels met toevoegingen van particuliere aard werden wel opgenomen. Wapens van regeringsorganen, waaronder die der stadhouders, werden niet vermeld als zij alleenstaand voorkomen. Hieromtrent is een publicatie in voorbereiding.
Het zal niemand verbazen, dat de gebinten en daken van de in aanmerking komende gebouwen niet aan een systematisch onderzoek werden onderworpen om naar teksten en trotseerloodjes te zoeken. Te laat kwam mij ter ore, dat ook uurwerken van teksten kunnen zijn voorzien.
De bijeengebrachte gegevens werden systematisch geordend en per rubriek chronologisch gerangschikt. Ze werden voorzien van een doorlopende nummering. De onderverdeling werd aangegeven met een kleine letter, geplaatst tussen vierkante haken.
Toen na de voltooiing van deze nummering en tijdens de jarenlang durende bewerking van de stof nog op tal van plaatsen nieuwe vondsten werden gedaan, werd tussengevoegd onder gebruikmaking van een hoofdletter achter het voorgaande volgnummer.
b. Beschrijving
Bij gebrek aan uniforme spelling van de plaatsnamen werd de schrijfwijze gevolgd, die tijdens de bewerking ten rijksarchieve in Groningen gangbaar was.
6Ongeacht de volgorde op het object werden achtereenvolgens vermeld hoofdtekst[en], wapen[s], huismerk [en], neventekst [en], spreuk[en] en bijbeltekst[en]. Teksten van na 29 maart 1814, afzonderlijk geplaatst bij teksten van voor die dag, werden niet opgenomen. Daarentegen werden teksten, die in onscheidbare samenhang gegevens van voor en na de gestelde datum bevatten, wel compleet weergegeven.
Aansluitend zijn als toegift ook de teksten opgenomen van enige na deze dag tot stand gekomen objecten te Groningen, Heiligerlee en Wildervank, die de herinnering levend houden aan oudere gebeurtenissen.
Indien teksten van grafzerken ten gevolge van slijtage of erosie niet meer in alle opzichten waren te ontcijferen, werd de lezing van "Grafschriften in Stad en Lande" gevolgd en werden de feitelijke gegevens zo mogelijk in archiefstukken gecontroleerd.
Er werd niet teruggekomen op teksten, die in genoemde publicatie of elders onjuist staan vermeld. Een grafschrift te Finsterwolde van 10 mei 1810 bleek van 1819 te zijn en valt daardoor buiten de gestelde grens. Te Zuidbroek moest de sterfdag 2 mei 1806 worden gelezen als 1816, waardoor nr. 4537 kwam te vervallen. En zo zijn er meer.
Aan de beschrijvingen werden zoveel mogelijk verwijzingen naar afbeeldingen in de meest bekende literatuur toegevoegd. In de eerste plaats zijn prenten vermeld, die de tekst duidelijk weergeven. Daarnaast zijn ook afbeeldingen van de objecten zelf vermeld.
De aanduiding van het materiaal, waarvan de objecten werden vervaardigd, bleef achterwege als dat van een voor de hand liggende materie is. Afwijkingen zijn wel opgegeven.
De steeds voortschrijdende verslechtering van de materiële toestand werd niet in de beschrijving tot uitdrukking gebracht. Hieraan is immers geen end.
c. Bewerking van de teksten
De teksten werden ongeacht de oorspronkelijke uitbeelding weergegeven in groot-kapitaal.
Op voorzichtige wijze werd als richtlijn gebruik gemaakt van de Regels voor het uitgeven van historische bescheiden, samengesteld in opdracht van het bestuur van het historisch genootschap. 4e druk. Groningen 1966.
De teksten werden letterlijk weergegeven met handhaving van alle onvolkomenheden, die het karakter van het soms primitieve origineel bepalen. Alle abbreviaturen van bescheiden omvang werden stilzwijgend opgelost. De in ligatuur aangebrachte letters werden afzonderlijk naast elkaar afgedrukt. Afgekorte namen en woorden werden niet aangevuld.
Geheel verdwenen woorden of passages zijn ongeacht hun niet altijd vast te stellen lengte aangegeven door drie punten ... ; de ruimte, opengelaten voor toekomstige doch nimmer aangebrachte tekstgedeelten, kwartieren en helmtekens is herkenbaar aan een streep ter lengte van drie lettertekens - - -. Onzekere lezingen zijn zo mogelijk geannoteerd. De ten gevolge van slordigheid vergeten of dubbel geplaatste letters, woorden of cijfers werden niet7 toegevoegd of weggelaten. Slechts in de meest noodzakelijke gevallen werden aanvullingen gegeven. Deze zijn geplaatst tussen vierkante teksthaken. Dit is ook het geval bij forse oplossingen van abbreviaturen.
Gescheiden woorden werden samengevoegd en aaneen geschreven woorden werden gescheiden overeenkomstig het hedendaagse gebruik, indien dit de primitieve sfeer van de tekst geen geweld aan deed.
De oude interpunctie van de tekst werd, voor zover aanwezig, vervangen door een volgens het grammaticale gebruik, waarbij bijzinnen en bijstellingen tussen komma's worden geplaatst.
De regels van versjes werden gescheiden door schuine strepen. Ten gevolge van een slordige ruimteverdeling komt het voor, dat een rijmwoord niet het laatste woord van een regel vormt. In dat geval werd het dichtmaatstreepje toch achter het rijmwoord geplaatst.
De verwante lettertekens U en V werden evenals de letter I en J gedrukt volgens de nu heersende gewoonte. In latijnse teksten is de letter J steeds gedrukt als I. In chronogrammen is de U aangegeven door een V, als er tevens een romeins cijfer mee werd bedoeld. De letters Y en IJ werden zonder uitzondering gedrukt als Y, in latijnse teksten soms als II.
Eigennamen zijn in ongewijzigde vorm weergegeven, tenzij de duidelijkheid in de toepassing van de letters U, V, W, IJ en Y, een afwijking vereiste en veroorloofde. Deze letters, voorkomend in wapens of bij huismerken, werden als heraldieke tekens opgevat en zijn daar derhalve niet gewijzigd.
De veronderstelde datering werd aangegeven door een romeins eeuwcijfer, zonodig aangevuld met A of B ter aanduiding van de eerste of tweede helft der eeuw, of met a, b, c, d, om de vierendelen van de eeuw aan te geven. Deze aanduidingen zijn veelal ontleend aan publicaties van de rijksdienst voor de monumentenzorg.
Versjes zonder genealogische bijzonderheden werden niet nog eens afgedrukt, als zij zonder al te grote afwijkingen reeds eerder werden gepubliceerd. Er werd volstaan met verwijzing naar het nummer van een vermelding elders. Eveneens werden bijbelteksten niet steeds weer letterlijk afgeschreven. Als zij niet of nauwelijks afweken van de statenvertaling, werd alleen hun signatuur vermeld.
d. Bewerking van de wapens en huismerken
De wapens werden beschreven zoals de heraldiek dat eist: van achter het schild, zo men wil: van uit het graf. Wat de beschouwer links ziet, is heraldisch rechts en omgekeerd, wat hij rechts ziet is heraldisch links. Bij de beschrijving werd rekening gehouden met J. B. Rietstap. De wapens van den tegenwoordigen en vroegeren nederlandschen adel. Groningen 1890. Welbewuste afwijkingen komen voor, omdat aan een duidelijker beschrijving de voorkeur werd gegeven boven onnodige toepassing van duistere heraldieke zegswijzen. Niet altijd was het mogelijk hieraan te ontkomen. Evenmin was steeds het gedragspatroon te volgen door de beschrijving te beginnen bij het8 belangrijkste stuk. Bij twijfel over dit stuk, meestal voorkomend in een uitvoeriger gevuld schild, werd in de beschrijving de voorkeur gegeven aan een opbouw vanuit de schildvoet of vanuit een ander beginpunt. Deze in de praktijk gegroeide werkwijze heeft zich ter wille van de consequentie voortgezet in de beschrijving van de helmtekens.
Onder een wapen wordt alleen het schild verstaan. Helmteken[s] en schildhouder[s] worden steeds afzonderlijk vermeld. Dekkleden zijn alleen medegedeeld als er kleuren waren aan te geven. Alle gegevens, die benodigd zijn voor het vervaardigen van een eigentijdse afbeelding, zijn zo goed mogelijk genoemd. Het maken van een getrouwe copie van het origineel zal te allen tijde ter plaatse moeten geschieden.
Van wapens, die in de gedrukte tekst slechts met een familienaam worden aangeduid, is in een bijlage de beschrijving opgenomen volgens de meest aangetroffen vorm. In de index is hiernaar verwezen met een de tekst 'wapen'. De talloze kleine varianten, voortgesproten uit misverstanden, slordigheden of restauratiefouten, zijn niet opgesomd.
Tussen het voorkomen van versleten wapenschilden en nimmer met emblemen gevulde wapenschilden is veelal geen verschil te constateren. Vermelding hiervan werd achterwege gelaten.
Alle huismerken werden nagetekend. Als zij vergezeld gaan van naamletters, staan deze elk aan een zijde van het merk. Afwijkende opstellingen zijn vermeld.
e. Bewerking van de index
In de index zijn persoonsnamen, aardrijkskundige namen en namen van schepen alfabetisch gerangschikt. Bij gelijke familienamen en vadersnamen is de volgorde genomen naar de voornamen. Namen van heiligen, bijbelse en mythologische figuren werden niet in de index verwerkt, omdat zij tijdens hun leven niet in enig verband met de provincie Groningen hebben gestaan.
In de tekst is uiteraard de oorspronkelijke spelling behouden, maar bij de rangschikking is een normalisatie toegepast. Zo zijn Dercks en Dirks, Hendriks en Hindricks, Freerks, Frericks en Freederiks bijelkaar gevoegd. Dat zich hierbij moeilijkheden kunnen voordoen, spreekt vanzelf. Het is niet altijd uit te maken, of het gaat om verschillende dan wel om dezelfde namen. Gevallen als Haikens en Heikens getuigen daarvan evenals Aeykes, Aeilkes, en Ailkes. Bij dergelijke namen moet op verschillende plaatsen worden gezocht.
De spelling van de plaatsnamen in de index sluit zoveel mogelijk aan bij de tegenwoordig gangbare schrijfwijze. Onder deze plaatsnamen zijn tevens opgenomen de daar aangetroffen objecten, de daar gezetelde instellingen en functionarissen, zomede de daar uitgeoefende beroepen. In geval van onbekendheid met de zetel van de functionarissen, vooral militairen, werden zij opgenomen onder de naam van de plaats, waar zij werden aangetroffen.
Bij de alfabetische rangschikking zijn de letters aa, ae, ee, i, oo, ue, ui en uu aan het einde van een lettergreep beschouwd als a, e, ie, o en u; de y is9 altijd opgevat als ie. Dyk en zyl staan in het alfabet als diek en ziel, Simon en Symon als Siemon.
De C, uitgesproken als K, is gerangschikt onder de K, de Z onder de S. F en V zijn gescheiden gehouden, hoewel ook hier dezelfde namen kunnen voorkomen. De I en de J zijn overeenkomstig de uitspraak gealfabetiseerd. Buitenlandse namen, aanvangende met een C of Q, staan op hun eigen beginletter.
Het werd onpraktisch en dus overbodig geacht alle onbeduidende en meestal slechts eenmaal voorkomende spellingsvarianten te verwerken. Alleen de belangrijkste en de alfabetisch iets verder van elkaar staande afwijkingen werden opgenomen.
De achter de namen geplaatste cijfers verwijzen naar de nummers van de beschrijvingen. De soms op de cijfers volgende letter B verwijst naar de in bijlage 1 opgenomen beschrijving van een wapen.
Noten
1. Groninger volksalmanak 1839. Blz. 188.
2. Groninger courant, 27 april 1830, nr. 32.
3. Mededeling van mejuffrouw Th. J. van Alff, bibliothecaresse van het koninklijk
nederlandsch genootschap voor geslacht- en wapenkunde, 1967.
4. Nieuw nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 6. Leiden 1924. K. 229.
5. Archief Eysinga-Vegelin van Claerbergen, inv. nr. X 53.
6. Handschrift nr. 1647.
7. Rijksarchief in Groningen. Archieven Lewe, voorlopig signatuur A 1. De bekendste
afschriften zijn die van Onno Tamminga van Alberda, overleden 1829, en die van Diderik Frederik Johan van Halsema, overleden 1784.
8. Rijksarchief in Groningen. Bibliotheek, nrs. 707a en 707b.
9. Bijdragen tot de geschiedenis en oudheidkunde inzonderheid van de provincie Groningen. Deel I. 1864. Blz. 152.
10. Mededeling als noot 3, met gebruikmaking van E. A. van Beresteyn. Genealogisch repertorium. 's-Gravenhage 1948. Blz. 11-56.
11. Groningsche volksalmanak 1906. Blz. 231-232.
12. Brieven in het bezit van dr. D. A. Wumkes te Emmen.
13. Groningsche volksalmanak 1914. Blz. 200.
14. Te Groningen in de kerken 1 december 1826, op de stadskerkhoven 1 november 1827. Zie: Wegwijzer op de nieuwe begraafplaatsen te Groningen. Groningen 1832. Blz. 30, 32. In de kerken in de provincie 1 januari 1829. Zie ook: Koninklijk besluit 22 maart 1831, nr. 101. Bijvoegsel staatsblad 1831, nr. 87.
15. Te Doezum, waarheen Feith zich met zijn ambtenaar B. Lonsain in een Utrechts wagentje had laten rijden door een in livrei geklede koetsier, gaf de burgemeester, met ambtsketen getooid, blijk van zijn belangstelling in deze werkzaamheden.
16. J. Vinhuizen. Stads- en dorpskroniek van Groningen, 1800-1900. Bolsward 1935. Blz. 13.
17. Deze handschriften berustten op den huize Mentheda te Middelstum.
18. Vergelijk bijv. de nrs. 567 en 568.
19. Rijksarchief Groningen. Archief Feith, inv. nr. 46a.
20. Jaargang 3, serie 2, 1910. Blz. 186.
21. Geïnspireerd door G. A. Wumkes. 'Van oud-ommelander grafzerken'. In: Groningsche volksalmanak 1906. Blz. 206 Met afbeeldingen.
22. Geïnspireerd door M. G. Wildeman. 'De resultaten van mijn in 1904 aangevangen onderzoek inzake het kerkzilver, aanwezig bij de kerkvoogdijen der nederlandsch hervormde gemeenten in Nederland'. In: De wapenheraut. Jaargang 12. 1908. Blz. 129. In 1913 gedrukt voor rekening van Jb. Vinhuizen in 200 exemplaren voor f 627,46 en aangekondigd in de Groningsche volksalmanak 1913. Blz. 166-177.
23. Geïnspireerd door A. ten Bruggencate te Amsterdam. Gevolgd door: A. Pathuis. 'Rouwborden in ommelander kerken'. Stichting oude groninger kerken. Verzamelband I, [1970]. Blz. 49-78. Met afbeeldingen.
24. Geïnspireerd door G. A. Wumkes. 'De torenklokken wachten'. In: Groningsche volksalmanak 1924. Blz. 88. Met afbeeldingen. Gevolgd door: A. Pathuis. 'Groninger torenklokken'. Stichting oude groninger kerken. Verzamelband II [1977]. Blz. 119 en vlg. Met afbeeldingen.
Contact
Bron: A. Pathuis, Groninger gedenkwaardigheden. Teksten, wapens en huismerken van 1298-1814
(Assen/Amsterdam 1977), met aanvullingen en correcties door R.H. Alma.
Met dank aan Elibert Datema voor het scannen en ocr'en.
Aanvullingen en correcties graag naar mailredmeralmanl.
|
|
|